Annotatie
11 mei 2020
Rechtspraak
Raad van State (Locatie 's-Gravenhage), 22 april 2020
ECLI:NL:RVS:2020:1125
Welke rol speelt de aantasting van de cultuurhistorische en monumentale waarden van de Markermeerdijken in de belangenafweging?
Annotatie bij ABRvS 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1125
De Markermeerdijken zijn in hun geheel aangewezen als provinciaal monument. Het noordelijk deel van de desbetreffende dijken maakt onderdeel uit van de aanwijzing van de Omringdijk van West-Friesland. Het overige deel is opgenomen in de aanwijzing van de Noorder IJ- en Zeedijken.
In de redengevende omschrijvingen, behorende bij de aanwijzingen als provinciaal monument, is in algemene zin aangegeven dat de dijken cultuurhistorisch van betekenis zijn, omdat zij West-Friesland door de eeuwen heen beschermd hebben tegen het water van de zee en de omringende meren.
Meer inhoudelijk is aangegeven dat het bochtige tracé van de dijken historisch bepaald is, omdat deze meestal duiden op doorbraken. Ook de aanwezige binnendijkse wielen worden tot het monument gerekend, omdat deze een indruk van deze regelmatig terugkerende doorbraken geven. Verder geven de aanwezige kleiputten de resultaten van het voortdurende onderhoud en herstel van de dijk weer. Daarnaast maken de buitendijkse landen onderdeel uit van het monument. Zij vormen namelijk een essentieel onderdeel van de oudste vorm van een dijkverdedigingssysteem, waarbij men vóór de dijk voorland liet liggen om de slag van het water te breken.
De dijken zijn voorts historisch-morfologisch van betekenis, omdat ze in de loop der tijd hersteld, opgehoogd en afgegraven zijn en successievelijk van een aarden, wier- en steenbekleding zijn voorzien. Belangrijk hierbij is de samenstelling van het dijklichaam en de vorm van het profiel daarvan, zoals minimumbreedte, taludhelling enzovoort. De dijk vormt een beeldbepalend element in het Noord-Hollandse polderlandschap door de continuïteit en de hoogte van de dijk en de openheid van het landschap.
De dijken hebben verder nog historisch-ruimtelijke betekenis als scheiding tussen oud land en de zee en tussen oud en nieuw land, waardoor het een essentieel deel uitmaakt van het omringende dijklandschap. Dit cultuurlandschap heeft in de loop der tijd in hoge mate invloed uitgeoefend op de huidige uiterlijke verschijningsvorm van verschillende dijkvakken.
Appellanten menen in algemene zin dat in de belangenafweging onvoldoende gewicht is toegekend aan de monumentale status van de dijken en de aangrenzende landschappelijke elementen.
De Afdeling maakt daar korte metten mee door aan te geven dat de waterveiligheid een zwaarwichtige reden van aantoonbaar algemeen maatschappelijk belang als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Erfgoedverordening is. Dit betekent dat ten behoeve van het dijkversterkingsproject op grond van artikel 7, derde lid, van de Erfgoedverordening een omgevingsvergunning voor het slopen en verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van de Westfriese Omringdijk en de Noorder IJ- en Zeedijken kan worden verleend.
De waterstaatkundige ingrepen die in het projectplan zijn opgenomen, bestaan overwegend uit de aanleg van een oeverdijk voor de bestaande dijk, een binnen- of buitenwaartse asverschuiving of een kruinverhoging van de bestaande dijk, dan wel een combinatie hiervan. Op die locaties waar deze ingrepen tot knelpunten zouden leiden, is gekozen voor het aanbrengen van een constructie in de bestaande dijk.
In het STAB-verslag is per dijkvak (module) beschreven welke waterstaatkundige ingrepen in het projectplan zijn voorzien en is een analyse gemaakt van de mate van aantasting van de cultuurhistorische en monumentale waarden, zoals deze zijn opgenomen in de redengevende beschrijvingen.
De Afdeling heeft deze beschrijvingen en analyses betrokken bij haar belangenafweging.
Samenvattend komt het er op neer dat daar waar de ingreep bestaat uit de aanleg van een oeverdijk voor de bestaande dijk, de Afdeling van belang acht dat daarmee de cultuurhistorische en monumentale waarden van de dijk niet aangetast worden, omdat de dijk zelf en het zicht erop niet zal worden aangetast.
Daar waar sprake is van een binnenwaartse of buitenwaartse asverschuiving van de dijk met gedeeltelijke afgraving van de kruin, onderkent de Afdeling dat er wel sprake is van een aantasting van de cultuurhistorische en monumentale waarde van de dijk. De Afdeling kan zich echter vinden in het toekennen van een groter gewicht aan de nadelen van het toepassen van een constructie ter plaatse, dan aan het belang van de waarden van de dijk.
Voorts acht de Afdeling het redelijk dat bij bepaalde ingrepen een groter gewicht is toegekend aan de belangen die zijn gediend bij bescherming van het Natura 2000-gebied ‘Polder Zeevang’ en het behoud van de monumentale waarden van het Fort Edam, dan aan het belang van de cultuurhistorische en monumentale waarden van de dijk.
Tot slot hebben verweerders naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de nadelen van het toepassen van een constructie op locaties zonder knelpunten, zoals appellanten dat plaatselijk wensen, dan aan het belang van de cultuurhistorische en monumentale waarden van de dijk.
In hetgeen appellanten voor het overige hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten vanwege het aspect cultuurhistorie goedkeuring aan het projectplan had moeten onthouden, dan wel de omgevingsvergunning voor het wijzigen van de provinciaal beschermde monumenten en het planologisch strijdig gebruik niet had kunnen verlenen.
Al met al hecht de Afdeling in het verlengde van artikel 7, vierde lid, van de Erfgoedverordening een groter (maatschappelijk) belang aan de waterveiligheid ter plaatse dan aan het behoud van de cultuurhistorische en monumentale waarden van de Markermeerdijken. Bijzonder is wel dat ook een groter belang is gehecht aan de bescherming van het Natura 2000-gebied ‘Polder Zeevang’ en het behoud van de monumentale waarden van het Fort Edam. Ik denk dat dit is vanwege de nationale status van deze gebieden. Uit de uitspraak blijkt niet expliciet waarom de Afdeling in het voorkomen van de aantasting van de cultuurhistorische en monumentale waarden van de Markermeerdijken geen aanleiding ziet om de mogelijkheid van de aanleg van een constructie in de bestaande dijk nader te laten bezien.
Rieko Schuur is adviseur bij STAB