Annotatie
3 februari 2020
Rechtspraak
Rechtspraak
Rechtspraak
Annotatie
Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat van schending van de zorgplicht van artikel 1.1a Wm slechts sprake is in gevallen waarin ernstige nadelige gevolgen optreden of acuut dreigen op te treden en de Wm er niet anderszins in voorziet om die gevolgen te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken. Zie in kritische zin over deze beperking van de reikwijdte van de zorgplicht Michiels in zijn noot onder ABRvS 8 december 2004, AB 2005, 44. In de praktijk wordt overtreding van de zorgplicht bijvoorbeeld aangenomen in gevallen waarin ten gevolge van brand en/of daarop volgende bluswerkzaamheden (ernstige) verontreiniging dreigt en daartegen onvoldoende maatregelen worden getroffen. Zie bijvoorbeeld ABRvS 21 februari 2007, nr. 200605807/1, AB 2007, 108 m.nt. F.C.M.A. Michiels en ABRvS 25 november 2009, nr. 200901919/1/M2. In bovenstaande casus heeft het bestuur niet aannemelijk kunnen maken dat door de verhoogde geurhinder ook ‘ernstige nadelige gevolgen’ optraden. Ook los daarvan is het de vraag of er in casu gelet op de jurisprudentie van de Afdeling ruimte zou zijn voor het inroepen van de zorgplichtbepalingen. Mestbassins worden immers al gereguleerd op grond van de Wet milieubeheer. Voor inrichtingen die vallen onder het Besluit landbouw milieubeheer vloeien de regels ter beperking van onder meer geurhinder vanwege een mestbassin rechtstreeks voort uit genoemde AMvB. Voor andere inrichtingen zijn deze regels van toepassing via artikel 4.14 Activiteitenbesluit, dat bepaalt dat de opslag van vaste mest moet voldoen aan afdeling 2.2, 2.3 en 2.4 van het Besluit landbouw milieubeheer. Ter zake van geurhinder geeft afdeling 2.3 afstandsnormen en een gebod díe maatregelen en voorzieningen te treffen die geurhinder voorkomen of zo veel mogelijk beperken. Welke maatregelen en voorzieningen dat zijn, wordt niet voorgeschreven maar de maatstaf zullen de beste beschikbare technieken zijn. In bovenstaande casus ging het ook nog op een ander punt mis: de opgelegde last, inhoudende dat de inrichtingdrijver het gisten van de mest in het mestbassin dient te beëindigen en beëindigd te houden, was onvoldoende duidelijk. Uit een oogpunt van rechtszekerheid moet uit de last voldoende duidelijk blijken wat de overtreder moet doen of nalaten om verbeurte van dwangsommen te voorkomen. Was dit al staande jurisprudentie, inmiddels schrijft artikel 5:32a lid 1 Awb voor dat in een last onder dwangsom de te nemen herstelmaatregelen moeten worden omschreven, zoals al langer verplicht was bij bestuursdwangbesluiten (vgl. art. 5:24 lid 1 Awb, voorheen lid 4). Soms kan de enkele last tot beëindiging daarvoor toereikend zijn, maar in dit geval niet.