Annotatie
3 februari 2020
Rechtspraak
Annotatie
Sinds de inwerkingtreding van de Wet milieubeheer in 1993 is het gebruikelijk om in het kader van de milieuvergunning ook het verbruik van energie en grondstoffen te beoordelen. In 1999 is door de ministeries van VROM en EZ de circulaire ‘Energie in de milieuvergunning’ uitgebracht. In deze circulaire wordt geadviseerd om boven een bepaald energieverbruik een energiebesparingonderzoek voor te schrijven (zie r.o. 2.4.4). Tevens worden in de circulaire criteria gegeven voor het berekenen van de terugverdientijd van die maatregelen. De terugverdientijd is het aantal jaren dat nodig is om de investeringsuitgaven voor besparende maatregelen terug te verdienen door positieve netto-ontvangsten (lagere energiekosten). In eerdere procedures bij de Afdeling is deze terugverdientijd aan de orde geweest bij het voorschrijven van energiebesparende maatregelen voor koelmeubelen in supermarkten (o.a. ABRvS 12 september 2007, nr. 200607377/1 t/m 200607428/1, StAB 2007, nr. K60). Deze bij nadere eisen gestelde maatregelen waren gebaseerd op het toenmalige Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer (een AMvB ex art. 8.40 Wm) dat voorschreef dat energiebesparende maatregelen rendabel moeten zijn. Rendabele maatregelen zijn volgens deze AmvB (voorschriften 1.2.2 en 4.2.2) maatregelen met een terugverdientijd van ten hoogste vijf jaar voor gebouwen en faciliteiten en drie jaar voor processen. De terugverdientijd van vijf jaar is thans overgenomen in het Activiteitenbesluit (art. 2.15). In de onderhavige situatie gaat het om een vergunningplichtig bedrijf dat afvalstromen van het naastgelegen hoogovenbedrijf Corus ontvangt en verwerkt. Omdat het bedrijf een energieverbruik heeft dat hoger is dan de in de circulaire genoemde grenzen, heeft het bevoegd gezag per voorschrift een energiebesparingonderzoek verlangd. Het bedrijf maakt hiertegen bezwaar omdat zij om niet (gratis) elektriciteit van Corus betrekt. Daarom zullen de te treffen energiebesparende maatregelen volgens haar niet gepaard gaan met een terugverdientijd en dient een energiebesparingsonderzoek zodoende geen redelijk doel. De Afdeling oordeelt dat het feit dat geen sprake is van een terugverdientijd op zichzelf geen reden is om af te zien van het treffen van energiebesparende maatregelen. Daarmee wordt impliciet gesteld dat de (terugverdientijd)eis die geldt voor inrichtingen die vallen onder een AmvB als bedoeld in artikel 8.40 Wm niet per se geldt voor bedrijven die een milieuvergunning moeten hebben. Resteert de vraag waarom de Afdeling in het onderhavige geschil het treffen van energiebesparende maatregelen redelijk acht. In de eerste plaats omdat de grenzen van energieverbruik zoals gesteld in de circulaire ‘Energie in de milieuvergunning’ worden overschreden. Deze circulaire is een document dat is opgenomen in bijlage 2 van de Regeling aanwijzing BBT-documenten, zodat hiermee rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van de best beschikbare technieken (zie redactie art. 8.11, derde lid, Wm). Bovendien is het niet onredelijk om te veronderstellen dat naast energiebesparing ook factoren als het (bewust) verbruik van grondstoffen en het beperken van emissies (naar de lucht) een rol kunnen spelen bij een besluit om een energiebesparingonderzoek voor te schrijven.