Annotatie
3 februari 2020
Rechtspraak
Raad van State, 1 juli 2009
ECLI:NL:RVS:2009:BJ1849
Annotatie
In de hiervoor afgedrukte uitspraak van 17 juni 2009 (StAB 2009, nr. 09-110) stond het rechtsbeschermingsregime tegen de weigering een wijzigingsplan vast te stellen centraal. In de voorzittersuitspraak van 1 juli 2009 gaat het om de weigering een bestemmingsplan vast te stellen. Onder het regime van de WRO konden tegen zo’n weigeringsbesluit geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen worden aangewend. Het weigeringsbesluit stond op de negatieve lijst bij artikel 8.5 van de Awb. Tegenwoordig kan ook tegen de weigering een bestemmingsplan vast te stellen beroep worden ingesteld. Dit volgt uit artikel 8.2 lid 1 aanhef en onder a Wro.
P.J.J. van Buuren e.a., Hoofdlijnen Ruimtelijk Bestuursrecht, zesde druk, p. 135-136.
In de hiervoor staande uitspraak is de vraag aan de orde welk regime in overgangssituaties geldt. De uitspraak van de voorzitter ligt in de lijn van de Afdeling in de uitspraak van 17 juni 2009: de datum van de bekendmaking van het weigeringsbesluit is bepalend. Is het weigeringsbesluit vóór 1 juli 2008 genomen, dan staat er geen rechtsbescherming open. Dateert de aanvraag van vóór 1 juli 2008 en wordt het weigeringsbesluit daarna genomen, dan is het nieuwe recht van toepassing en staat er dus beroep op de Afdeling open.Het weigeringsbesluit wordt niet met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb voorbereid (art. 3.9 Wro). Dit betekent dat tegen een weigeringsbesluit eerst bezwaar moet worden gemaakt.Van Buuren, a.w., p. 138-139.
Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet-tijdig beslissen in werking getreden. De wet heeft geleid tot aanpassing van de Awb. Artikel 4:17 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt indien niet tijdig omtrent een aanvraag wordt beschikt. De termijn voor de beslissing op een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen, bedraagt acht weken. De vraag rijst of bij niet tijdig beslissen op zo’n aanvraag een dwangsom verschuldigd is. Hoewel een bestemmingsplan over het algemeen niet kwalificeert als een beschikking, is dat op grond van de formulering van artikel 39 Wro wel verdedigbaar. Als de bestuursrechter daar ook van zou uitgaan, geldt bij niet tijdig beslissen op een aanvraag een bestemmingsplan vast te stellen het volgende regime. De eerste dag waarop een dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van een beslissing is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen (art. 4:17 lid 3 Awb). Een redelijke uitleg van deze bepaling is dat de termijn begint te lopen twee weken na de ontvangst van een ingebrekestelling. Die ingebrekestelling kan pas verzonden worden als de beslistermijn is verstreken. In mijn noot onder de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2008 , AB 2009, 15 heb ik er reeds op gewezen dat de termijn van acht weken vrijwel niet haalbaar zal zijn. Op deze plaats wijs ik erop dat een verdagingsbesluit dat wordt verzonden zonder dat de aanvrager met termijnverlenging heeft ingestemd, er niet toe kan leiden dat geen dwangsommen worden verbeurd. Artikel 4:14 lid 3 Awb is slechts van toepassing bij het ontbreken van een wettelijke termijn, terwijl artikel 4:15 lid 2 Awb bepaalt dat de aanvrager schriftelijk met uitstel moet instemmen.