Annotatie
3 februari 2020
Rechtspraak
Annotatie
Deze uitspraak gaat over het begrip inrichting (een hondenpension en trainingscentrum voor honden) en de verhouding tussen het Besluit algemene regels inrichtingen (het Barim; ook wel het Activiteitenbesluit genoemd) en de vergunningplicht voor dit soort inrichtingen.Het Barimbesluit (Stb. 2007, 415) en de wijziging van de Wm (Stb. 2006, 606) dienaangaande is nu ongeveer één jaar van kracht. De hoofdregel dat een inrichting in beginsel vergunningplichtig is, behalve wanneer de inrichting onder een 8.40 AMvB valt, is omgedraaid. Sinds 1 januari 2008 valt een inrichting in beginsel onder het Barimbesluit. Vergunningplichtig zijn inrichtingen waartoe een gpbv-installatie behoort (inrichtingen die onder bijlage I van de IPPC-richtlijn vallen; dit zijn grote industriële inrichtingen) en inrichtingen die als vergunningplichtig zijn aangewezen (art. 8.1 lid 1 en lid 2 Wm). Die aanwijzing heeft plaatsgevonden in bijlage I van het Barimbesluit. De omdraaiing van de hoofdregel sluit volgens de wetgever aan bij de praktijk (van vóór 1 januari 2008) waarin het merendeel van de inrichtingen onder de algemene regels valt.
Kamerstukken II 2005/06, 30 483, nr. 3, p. 2.
Een inrichting in de zin van de Wm is een inrichting die zowel onder artikel 1.1 lid 1 Wm als onder het Ivb valt. Voor het antwoord op de vraag of een inrichting in de zin van de Wm vergunningplichtig is, moet vervolgens worden nagegaan of de inrichting valt onder bijlage I van de IPPC-richtlijn of bijlage I van het Barimbesluit (art. 8.1 lid 1 en lid 2 Wm). Voor de vraag of sprake is van een vergunningplicht moet eerst worden bezien of sprake is van een inrichting in de zin van de Wm. Pas daarna kan worden nagegaan of de inrichting valt onder bijlage I van de IPPC-richtlijn of bijlage I van het Barimbesluit. Ook in bijlage I van het Barimbesluit en in de toelichting wordt steeds gesproken over het feit dat in bijlage I vergunningplichtige inrichtingen zijn aangewezen. Het feit dat een activiteit onder bijlage I van het Barimbesluit of bijlage I van de IPPC-richtlijn valt, leidt derhalve niet tot een vergunningplicht. Immers, eerst moet worden vastgesteld dat sprake is van een inrichting in de zin van de Wm.In de hiervoor opgenomen uitspraak is de vraag aan de orde of een hondenpension en trainingscentrum voor honden vergunningplichtig is. In de uitspraak wordt niet eerst nagegaan of sprake is van een inrichting in de zin van de Wm. Niet duidelijk is daarom of de Afdeling impliciet vaststelt dat het hondenpension een inrichting is in de zin van de Wm, of dat het feit dat de activiteit in bijlage I van het Barimbesluit staat volgens de Afdeling voldoende is voor de vergunningplicht. Dat laatste lijkt mij gelet op het systeem van de Wm zoals hiervoor uiteengezet niet aannemelijk. Een activiteit die is genoemd in bijlage I van het Barimbesluit en bijvoorbeeld gedurende drie maanden (tijdelijk) wordt verricht of niet in een bedrijfsmatige omvang wordt verricht, is gelet op het systeem niet vergunningplichtig. Het feit dat het niet aannemelijk is dat de in bijlage I van het Barimbesluit genoemde activiteiten tijdelijk, niet bedrijfsmatig/niet in een bedrijfsmatige omvang of niet binnen een zekere begrenzing worden verricht, maakt dat niet anders.Gelet op de in de uitspraak genoemde feiten lijkt het hondenpension en trainingscentrum als inrichting in de zin van de Wm te kunnen worden aangemerkt. Over de vraag of het houden van dieren als een inrichting is aan te merken, bestaat veel jurisprudentie. De Afdeling overweegt in dergelijke uitspraken doorgaans dat het aan de hand van het soort en het aantal dieren en de wijze van huisvesting van de dieren bepaalt of wel of geen sprake is van een inrichting in de zin van artikel 1.1 lid 1 Wm.Zie ABRvS 23 juli 2008, JM 2008/86; ABRvS 9 juli 2008, JM 2008/85.
In casu is er een kennel die ruimte biedt voor vijftien honden en zijn er drie trainingsvelden. Er worden honden van derden getraind, hetgeen duidt op het feit dat er vermoedelijk winst wordt behaald wat weer een aanwijzing vormt voor de ‘bedrijfsmatigheid’. In elk geval lijken de omvang van de activiteiten zoals omschreven in de uitspraak (r.o. 2.1) zodanig dat in elk geval (ook) sprake lijkt te zijn van ‘een bedrijfsmatige omvang’. Voorts vinden de activiteiten binnen een begrenzing plaats (te weten op een bepaald adres). Gedurende de week vinden voortdurend activiteiten plaats.De Afdeling stelt op grond van bijlage I onder s vast dat de hondenkennel vergunningplichtig is. In bijlage I onder s is het houden van onder andere honden in de buitenlucht als vergunningplichtig aangewezen. De reden is gelegen in het feit dat in dergelijke gevallen nog naar specifieke geluidsvoorschriften moet worden gekeken, aldus de nota van toelichting (Stb. 2007, 415, p. 311). In de toelichting staat niet of de dieren altijd in de buitenlucht moeten worden gehouden, of dat bijvoorbeeld ook het zo nu en dan in buitenlucht houden voldoende is om onder de vergunningplicht te vallen. In de hiervoor opgenomen uitspraak vormt het in de buitenlucht op het terrein van de inrichting aanwezig zijn van honden een vast onderdeel van de activiteiten van de inrichting. Uit de uitspraak is af te leiden dat er drie uur per dag tien honden buiten zijn, er 24 uur per week dertig honden worden getraind en achter het woonhuis zijn drie (privé)honden gedurende de hele dag buiten. Het is te verwachten dat er in de praktijk vragen zullen rijzen over de vraag of al dan niet sprake is van het houden van honden, roofvogels of siervogels in de buitenlucht.