Naar boven ↑

Annotatie

Tycho Lam
3 februari 2020

Rechtspraak

Annotatie

De figuur van het wijzigingsplan die in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening nader was geregeld, is onder het regime van de Wet ruimtelijke ordening blijven bestaan. Artikel 3.6 lid 1 aanhef en onder a van de Wro bepaalt dat bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels en te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen. Deze formulering is identiek aan die van artikel 11 van de WRO. Onder het oude recht dienden wijzigingsplannen in beginsel door gedeputeerde staten te worden goedgekeurd (zie voor de hoofdregel artikel 11 lid 2 van de WRO en voor de uitzondering artikel 11 lid 7 van de WRO). Het goedkeuringsvereiste is met de inwerkingtreding van de Wro vervallen.Voorts zijn er veranderingen doorgevoerd in de procedureregels en de rechtsbescherming. Sinds de Reparatiewet (Stb. 2009, 297) die geldt met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2008, zijn de procedureregels vastgelegd in artikel 3.9a van de Wro. Dit artikel bepaalt kort gezegd dat een wijzigingsplan moet worden voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Voorts is van belang dat van het ontwerpbesluit en de daarbij behorende stukken tevens langs elektronische weg kennisgeving gedaan dient te worden (zie artikel 3.9a van de Wro). Tot slot is van belang te vermelden dat afdeling 3.4 niet van toepassing is op de afwijzing van een aanvraag toepassing te geven aan een in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid (art. 3.9a lid 2 van de Wro).De rechtsbescherming is geregeld in artikel 8.2 lid 1 aanhef en onder c van de Wro, dat bepaalt dat tegen besluiten omtrent vaststelling van een wijzigingsplan beroep openstaat op de Afdeling. Deze formulering impliceert, dat ook tegen de weigering een wijzigingsplan vast te stellen beroep moet worden ingesteld in eerste en enige aanleg bij de Afdeling. Onder het oude recht was dat anders. Alleen tegen het positieve besluit moest beroep bij de Afdeling worden ingesteld (zie art. 54 lid 2 onder c van de WRO). Tegen het weigeringsbesluit stond bij gebreke van een regeling in de WRO in eerste aanleg beroep open bij de sector bestuursrecht van de rechtbank en hoger beroep op de Afdeling.In de hiervoor staande uitspraak komt de vraag aan de orde welk rechtsbeschermingsregime dient te gelden voor een weigeringsbesluit dat vóór 1 juli 2008 is bekendgemaakt, maar waarover de bestuursrechter na 1 juli 2008 dient te oordelen. De rechtbank in Arnhem vond dat niet zij, maar de Afdeling bevoegd was. Omdat voor deze situatie geen overgangsrecht is voorzien, oordeelde de rechtbank dat artikel 8.2 van de Wro onmiddellijke werking had.

Rb. Arnhem 19 februari 2009, StAB 2009, nr. 09-59.

De Afdeling vaart een andere koers. Een redelijke wetsuitleg brengt met zich mee dat bepalend is welke rechter bevoegd was op het moment van bekendmaken van het besluit waartegen het beroep is gericht. Een andere uitkomst acht de Afdeling uit een oogpunt van rechtszekerheid en een efficiënt gebruik van rechtsmiddelen niet aanvaardbaar. Hoewel de beslissing van de rechtbank wetssystematisch aanspreekt – bij gebreke van een overgangsregeling treedt een wettelijke regeling onmiddellijk in werking –, is de uitspraak van de Afdeling praktischer. De uitspraak van de rechtbank had namelijk tot gevolg dat vanwege de wijziging van de Wro een beroep dat onder het regime van de WRO bij de rechtbank was ingediend en door haar in behandeling was genomen, alsnog moest worden doorgezonden. Dat is inderdaad niet erg efficiënt en voor de niet-juridisch geschoolde appellant niet goed te begrijpen.