Naar boven ↑

Annotatie

Tonny Nijmeijer
3 februari 2020

Rechtspraak

1. Het werken met <www.ruimtelijkeplannen.nl> heeft geleid tot een nieuwe dimensie in de bestemmingsplanpraktijk. Dat het gebruik van voornoemde digitale voorziening kan leiden tot juridische brokken, bleek eerder (o.a. ABRvS 7 maart 2012, zaaknr. 201100022/1/R1, TBR 2012/88). Ook in de onderhavige zaak zijn er ‘abusievelijk’ documenten op de website gezet. Dat is op een later moment hersteld, maar die herstelactie leidt juist tot een rechtsvraag, namelijk of artikel 8.1.1 Bro van toepassing is. Concreet is het antwoord op die vraag doorslaggevend om te bepalen of in het geval de papieren versie van een bestemmingsplan afwijkt van de elektronische versie, de ene of de andere versie rechtens voorrang heeft.

2. Artikel 8.1.1 Bro maakt bij wijze overgangsregeling een uitzondering op de uit artikel 1.2.3 Bro voortvloeiende regel dat bij een discrepantie tussen de papieren versie en de elektronische versie van het bestemmingsplan laatstgenoemde variant voorgaat. Bepalend voor het van toepassing zijn van het oude recht – lees: de papieren versie van het vastgestelde bestemmingsplan heeft voorrang – is het moment waarop het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd. Is dat vóór 1 januari 2010 (het moment waarop art. 1.2.3 lid 3 Bro rechtskracht kreeg;  Stb. 2008, 145), dan is het oude recht van toepassing. In de onderhavige zaak staat vast dat tweemaal een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd: de eerste keer vóór 1 januari 2010, de tweede keer erna. Toch is op het onderhavige geschil het oude recht van toepassing. De Afdeling herhaalt in dezen dat beslissend is of de tweede (of zoveel latere) keer een ‘wezenlijk ander plan’ ter inzage is gelegd. Dat is natuurlijk een rekkelijk begrip. In de onderhavige zaak is de Afdeling van mening dat van een wezenlijk ander plan geen sprake is doordat een onderzoeksrapport aanvullend ter inzage is gelegd. Ik denk dat als een hernieuwde terinzagelegging van een ontwerpplan enkel haar oorzaak vindt in het alsnog ter inzage leggen van (aanvullende) onderzoeksgegevens, van een wezenlijk ander plan als hier bedoeld geen sprake is.

3. Dat neemt niet weg dat het meermalen publiceren van documenten op <www.ruimtelijkeplannen.nl> snel leidt tot allerhande onduidelijkheden bij rechtzoekenden. Dat moet worden voorkomen. Intussen is mij door een welwillende ambtenaar van een middelgrote gemeente in het midden van het land uitgelegd dat ongelukken die met <www.ruimtelijkeplannen.nl> gebeuren vrijwel altijd te wijten zijn aan ‘menselijk falen’, met name bij het ‘klaarzetten’ van documenten voor <www.ruimtelijkeplannen.nl> die vervolgens ’s nachts door het ICT-systeem worden ‘opgehaald’. Het schijnt voor te komen dat binnen een gemeente meerdere ambtenaren gemachtigd kunnen zijn om namens een bestuursorgaan documenten bij <www.ruimtelijkeplannen.nl> aan te bieden. Als ieder van die ambtenaren dat zonder overleg doet en de documenten bovendien een verschillende digitale codering wordt meegegeven, kunnen verschillende of onjuiste versies van plannen op de website verschijnen. Het voorkomen van ongelukken met <www.ruimtelijkeplannen.nl> lijkt dus in de eerste plaats een kwestie van het maken van goede interne afspraken binnen het gemeentelijke ambtenarenapparaat.

4. Het bestemmingsplan haalt in casu de eindstreep overigens om een andere reden niet. Zo blijkt een wijziging in de milieucategorie niet overgenomen op de papieren verbeelding. Dat levert een onrechtmatigheid op. Hoewel het Bro de papieren verbeelding niet als een onderdeel van het bestemmingsplan bestempelt, oordeelde de Afdeling al dat aan die verbeelding een rechtsgevolg toekomt dat vergelijkbaar is met dat van de vroegere plankaart (zie ABRvS 16 februari 2011, zaaknr. 201007109/1/R3, AB 2011, 80). Daarnaast is in casu een deel van het bedrijf van appellanten wegbestemd terwijl het een legaal gebruik betreft. Op dat punt duikt de standaardregel op dat het niet positief bestemmen van legaal gebruik weliswaar mogelijk is, maar alleen als daarvoor zwaarwegende redenen zijn te geven (door de planvaststeller). Van dergelijke redenen is bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet gebleken (zie over het al dan niet positief bestemmen van bestaand gebruik: H.J. de Vries, ‘De rechtspositie van bestaand gebruik bij de herziening van een bestemmingsplan’, BR 2005, p. 531 e.v.).