Naar boven ↑

Annotatie

Tonny Nijmeijer
3 februari 2020

Rechtspraak

1. Bovenstaande uitspraak is aanzienlijk ingekort afgedrukt. In de volledige uitspraak komen verschillende inhoudelijke aspecten aan bod, onder meer het gemeentelijke antennebeleid, geluidhinder, externe veiligheid en luchtkwaliteit. Appellanten hebben veel argumenten uit de kast gehaald om het bestemmingsplan op de inhoud te bestrijden, maar bijna alle materiële beroepsgronden missen doel. Het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad gaat echter wel onderuit op een in het oog springende bevoegdheidskwestie: de toedeling van wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten als bedoeld in art. 3.6 lid 1 onder a resp. onder b Wro. Sinds de inwerkingtreding van de Wro (1 juli 2008), kan de gemeenteraad die flexibiliteitsbevoegdheden enkel aan het college van B&W toekennen. Anders dan de WRO (art. 11 lid 1 WRO), kan de gemeenteraad zich die bevoegdheden niet meer in de planregels voorbehouden.  Dat is in het onderhavige bestemmingsplan wel gedaan en het oordeel van de Afdeling laat zich raden (zie r.o. 2.9.2). Een opmerkelijke omissie van de planopsteller vind ik, omdat de tekst van art. 3.6 lid 1 Wro ondubbelzinnig is. Waarom overigens de Wro-wetgever destijds voor deze verandering in de bevoegdheidstoedeling heeft gekozen, is mij niet duidelijk (zie daarover ook P.J.J. van Buuren e.a., Van WRO naar Wro, Den Haag 2008, p. 96).

2. Voor wat betreft de procedurele aspecten, licht ik r.o. 2.5.2 en r.o. 2.8.3 er uit. In eerstgenoemde rechtsoverweging bevestigt de Afdeling dat de kennisgeving als bedoeld in art. 1.3.1 Bro niet tot de bestemmingsplanprocedure behoort (gelijkluidend o.a. ABRvS 21 april 2010, nr. 200904821/1/R3). Opmerking verdient dat het bestuurlijk vooroverleg dat de gemeenteraad in voorkomend geval met ‘mede-bestuursorganen’ als bedoeld in art. 3.1.1 Bro moet voeren, uitdrukkelijk wél tot de bestemmingsplanprocedure wordt gerekend (zie r.o. 2.5.2). Gaat er met betrekking tot dat bestuurlijk overleg iets mis, dan kan dat dus de rechtmatigheid van het vaststellingsbesluit aantasten.

3. In r.o. 2.8.3 gaat het om de vraag welke stukken bij het ontwerpbestemmingsplan ter inzage moeten worden gelegd. Ook over dat vraagstuk zijn intussen de nodig uitspraken verschenen. Uit ABRvS 4 mei 2010 (nr. 200904183/3/R2, AB 2010, 204) kan als handvat worden afgeleid, dat stukken die ten behoeve van het opstellen van een bepaald bestemmingsplan zijn opgesteld, met het ontwerp van dat  desbetreffende plan ter inzage moeten worden gelegd. De gemeenteraad gebruikt dat uitgangspunt in dezen, door te stellen dat de stukken waarvan appellant(en) de terinzagelegging bepleit, niet speciaal voor het onderhavige bestemmingsplan zijn opgesteld (maar op een eerder moment). Nu die stelling van verweerder kennelijk niet of onvoldoende door appellanten is weersproken, neemt de Afdeling de stelling voor waar aan en is de conclusie dat de stukken niet ter inzage hoefden te worden gelegd.  Aldus blijkt ook (nog eens) de noodzaak om de stellingen van verweerder (ter zitting, maar liefst zo veel mogelijk eerder in de procedure) beargumenteerd te weerspreken indien men het met die stelling niet eens is.

4. Tot besluit aandacht voor het exploitatieplan dat in deze zaak is vastgesteld. In die planprocedure kan evengoed de vraag rijzen welke stukken ter inzage hadden moeten worden gelegd of in ieder geval ter inzage moeten worden gegeven aan partijen. Uit ABRvS 9 februari 2011, nr. 200904489/1/R1 (Gemeente Beverwijk) volgt dat (taxatie)rapporten met betrekking tot de inbrengwaarden als bedoeld in art. 6.18 en art. 6.19 Wro, openbaar moeten zijn (bovendien moet de taxatie geschieden door een onafhankelijk taxateur die niet reeds betrokken is geweest bij de aankoop van gronden binnen het plangebied; zie o.a. ABRvS 9 februari 2011, nr. 200907364/1/R2). In casu waren bij het exploitatieplan stukken overgelegd waarvan de raad aanvankelijk geheimhouding als bedoeld in art. 8:29 Awb wenste. Uiteindelijk zijn de stukken in het dossier gevoegd, maar geanonimiseerd. Betwijfeld kan worden of het anoniem maken van stukken in de context van het exploitatieplan altijd mogelijk is. Het anoniem maken lijkt mij lastig, als de naam van de persoon in kwestie relevant is voor wat betreft de beoordeling van het anderszins verzekerd zijn van het kostenverhaal. Ik neem overigens aan dat de twee bijlagen waar het in casu om gaat, geen rapporten ten aanzien van de inbrengwaarden van gronden betreffen als aan de orde in voornoemde uitspraak ‘Beverwijk’.

5. Een deel van de gronden binnen het bestemmingsplangebied is in eigendom van de gemeente. Daarvoor is geen exploitatieplan vastgesteld. Voor een deel van de gronden dat niet in eigendom is van de gemeente, is slechts voor een deel een exploitatieplan vastgesteld. Appellanten voeren aan dat niet met een exploitatieplan voor een deelgebied had mogen worden volstaan. Die vlieger gaat niet op. Denkbaar is dat voor verschillende delen binnen het bestemmingsplangebied, afzonderlijke exploitatieplannen worden vastgesteld. Het moet dan gaan om gebieden die in ruimtelijk of functioneel opzicht van elkaar zijn te onderscheiden (aldus Kamerstukken II 2004/05, 30 218, nr. 3, p. 16-17). Indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in een dergelijk deelgebied begrepen gronden anderszins is verzekerd (en ter zake is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 6.12, lid 2, onder b en c Wro), kan de raad besluiten voor een dergelijk deelgebied geen exploitatieplan vast te stellen (zie r.o. 2.32.2, in gelijkluidende zin o.a. ABRvS 25 mei 2011, nr. 200907178/1/R3).