Annotatie
3 februari 2020
Rechtspraak
Raad van State (Locatie 's-Gravenhage), 2 november 2016
ECLI:NL:RVS:2016:2920
1. Het onderwerp parkeren houdt de gemoederen in de jurisprudentie nog met grote regelmaat bezig. In deze annotatie behandel ik twee uitspraken waar parkeren een belangrijke rol speelt. In de eerste plaats wordt de tussenuitspraak besproken van de Afdeling bestuursrechtspraak van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2920 waar de raad werd opgedragen een bestemmingsplan te herstellen wegens een onvoldoende rechtszekere planregel. Met het artikel 3.1.2 lid 2 onderdeel a Bro is het vanaf november 2014 mogelijk om in een bestemmingsplan regels op te nemen waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij gegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Daarbij is bovendien mogelijk om in een bestemmingsplan een zogenoemde ‘dynamische verwijzing’ op te nemen. Dat houdt in dat in het bestemmingsplan zelf tot uitdrukking wordt gebracht dat indien de beleidsregel hangende de planperiode wijzigt, steeds aan de meest actuele versie van het beleid wordt getoetst. Zoals voor planregels in het algemeen geldt, vereist de Afdeling bestuursrechtspraak ook hier dat wanneer een dynamische verwijzing wordt beoogd, dit ondubbelzinnig en niet voor meerdere uitleg vatbaar uit de planregel volgt. In het bestemmingsplan ‘Princehage, Burg. Luysterburghstraat’ werd echter enkel verwezen naar ‘het door de gemeente vastgestelde parkeer- en stallingsbeleid’ zonder een datum van het vaststellingsbesluit te noemen. Hoewel dit kennelijk wel de bedoeling was, werd in de planregels evenmin tot uitdrukking gebracht dat bij wijziging van dat beleid, het gewijzigde beleid als uitgangspunt zou moeten worden genomen bij de toets aan het bestemmingsplan. In de tussenuitspraak wordt de raad daarom opgedragen een nieuwe rechtszekere planregel voor parkeren op te stellen. Inspiratie hiervoor kan onder meer gevonden worden in de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2837).
2. De uitspraak van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3143 is minstens zo leuk om nader op in te gaan om de toepassing van concrete parkeernormen bij een concreet initiatief waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, te illustreren. De gemeente Heerhugowaard heeft omgevingsvergunning verleend voor 44 appartementen en 1000 m² commerciële ruimten. Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of ten behoeve van het bouwplan in voldoende parkeerplaatsen op acceptabele loopafstand wordt voorzien. Deze casus vormt een mooi voorbeeld van een actueel vraagstuk waarbij veel ontwikkelaars van appartementen niet meer willen voorzien in volledig parkeren op eigen terrein conform de geldende parkeernorm omdat men niet wil ‘bouwen voor leegstand’. Ook in dit voorbeeld wordt maar een deel van de volgens de parkeernorm vereiste parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Een aantal parkeerplaatsen wordt in de openbare ruimte gerealiseerd en een deel van de parkeervraag wordt ingevuld door beschikbare restcapaciteit in de openbare ruimte. Blijkens de uitspraak van 23 november 2016, ELCI:NL:RVS:2016:3143 acht de Afdeling het standpunt van het college dat het gaat om een binnenstedelijke locatie die ook goed per openbaar vervoer ontsloten is, een valide argument om af te wijken van het uitgangspunt dat de volledige parkeervraag op eigen terrein dient te worden opgelost. De omstandigheid dat de ontwikkeling in de binnenstad wordt gerealiseerd, rechtvaardigt volgens de Afdeling ook grotere loopstanden dan die worden genoemd binnen de Aanbevelingen Stedelijke Verkeersvoorzieningen. De Afdeling herhaalt bovendien nog weer een keer dat het gaat om aanbevelingen en niet om richtlijnen die het college verplicht is te volgen.
3. Crux van deze uitspraak is dat een parkeerbalans waarbij zuivere afwegingen worden gemaakt die goed onderbouwd kunnen worden, de eindstreep bij de bestuursrechter zonder meer kan halen. Voorwaarde is echter dat parkeren een volwaardig onderdeel van een ruimtelijke onderbouwing vormt.